DXF/DWG en DWF exporteren
Houd rekening met volgende punten wanneer je een Vectorworkstekening exporteert naar DXF, DWG of DWF.
Item |
Opmerkingen bij het exporteren |
Gekoppelde tekst |
Gekoppelde tekst in symbolen wordt geëxporteerd als Block Attributes. |
Symbolen, parametrische objecten, ontwerplaagkoppelingen en groepen |
Symbolen, parametrische objecten, ontwerplaagkoppelingen en groepen worden geëxporteerd als Blocks. Blocks voor symbolen worden geëxporteerd met de naam van het symbool. Blocks voor insteekmodules en lagenkoppelingen krijgen een generieke naam zoals ‘Groep-2’, tenzij ze een naam kregen op het tabblad ‘Gegevens’ van het Infopalet. Standaard worden groepen ook geëxporteerd als Blocks, maar er is een optie om ze te exporteren als Anonymous Blocks. |
Lijndiktes |
Standaard worden lijndiktes omgezet naar de dichtstbijzijnde DXF-lijndikte. Als lijndiktes als kleuren worden geëxporteerd, wordt de kleurmappinginformatie ingevoerd tijdens de export en weggeschreven naar een CTB-bestand. |
Lijnstijlen |
Kies of complexe Vectorworks lijnstijlen geëxporteerd moeten worden als anonymous blocks, wat het exacte uitzicht van de lijnstijlen in de tekening behoudt. Dit kan voor grotere bestanden zorgen. Als deze optie is uitgeschakeld, worden de complexe lijnstijlen geëxporteerd als echte lijnstijlen en wordt de aanvullende grafische informatie verzameld in een bijkomende shapefile (.shx). |
Vullingen, patronen, verlopen en lijnarceringen |
Vullingen met een egale kleur en patronen worden geëxporteerd als DXF-objecten met een Associated Solid Hatch of een Unassociative Wipeout. Wipeouts zijn alleen beschikbaar in versie 2000 en later. Lijnarceringen worden geëxporteerd als Associative Hatches in AutoCAD™ versie 14 en recenter of als Anonymous Blocks in AutoCAD™ versie 13 en ouder. Er is een optie om alle vullingen, patronen, verlopen en lijnarceringen binnen een klasse of laag te exporteren naar een aparte DXF layer. |
Rasterafbeeldingen |
Rasterafbeeldingen worden naar dezelfde map geëxporteerd als de map waarin de tekening en de eventuele arceerpatroonbestanden worden geëxporteerd. Deze rasterafbeeldingen worden geëxporteerd als JPEG-bestanden, met een Image Object in het DXF/DWG-bestand dat de naam van het JPEG-bestand en het invoegpunt bewaart. Afbeeldingen worden alleen ondersteund in AutoCAD™ versies 14 en later. |
Volumes en NURBS-oppervlakken |
Volumes en NURBS-oppervlakken worden meestal geëxporteerd als ACIS-objecten. De volgende objecten kunnen niet als ACIS-objecten worden geëxporteerd: draadwerk (wordt geëxporteerd als DXF-draadwerk), 3D-polygonen (worden geëxporteerd als 3D-polygonen of als driehoeken indien gevuld), NURBS-curven (worden geëxporteerd als DXF Splines) en muren (worden geëxporteerd als driehoekige 3D-polygonen in 3D-aanzicht en als lijnen en bogen in 2D-aanzicht). |
Symbolen met eenheden op papier/reëel |
Symbolen (zowel met eenheden op schaal (reëel) als op papier) worden geëxporteerd als blocks met de aanduidingseigenschap ingesteld op ‘false’. |
Ontwerplagen, presentatielagen en zichtvensters |
Ontwerplagen in Vectorworks worden geëxporteerd als Model Space-entiteiten in DXF. Als alleen ontwerplagen (geen presentatielagen) worden geëxporteerd, worden de schalen en het aanzicht van de individuele ontwerplagen geëxporteerd naar Model Space en omgezet naar één schaal en één aanzicht. Er is een optie om alle ontwerplagen van een bestand te exporteren als afzonderlijke DXF/DWG- of DWF-bestanden. Standaard wordt elk zichtvenster van een ontwerplaag (Vectorworks-uitbreidingsmodule vereist) geëxporteerd naar een referenced DWG-bestand; bijgesneden zichtvensters worden clipped referenced bestanden en geneste zichtvensters worden nested referenced bestanden. Hierdoor blijven de overlappingen van het oorspronkelijke zichtvenster zichtbaar, omdat de zichtbaarheid van de lagen in het referentiebestand ingesteld kunnen worden onafhankelijk van de ontwerplagen in het hoofdbestand. Er is een optie om in de plaats daarvan zichtvensters van ontwerplagen te exporteren als onderdeel van het hoofddocument. Standaard worden presentatielagen in Vectorworks geëxporteerd als DXF Paper Space lay-outs, waarop zichtvensters rechtstreeks worden geëxporteerd en snedevensters als blocks worden geëxporteerd. Aanduidingen worden omgezet naar Paper Space-objecten bovenop de zichtvensters. AutoCAD™ vereist dat alle Paper Space-objecten ofwel boven ofwel onder de zichtvensters liggen, maar niet beide tegelijk, zodat alle objecten of aanduidingen die onder de zichtvensters verschijnen in het Vectorworks-bestand boven de zichtvensters verschijnen in het AutoCAD™-bestand. Vermijd dus dat je iets onder de zichtvensters plaatst in jouw Vectorworksbestanden. Als je presentatielagen exporteert, worden alle ontwerplagen waarnaar vanuit zichtvensters wordt verwezen op de presentatielagen geëxporteerd naar Model Space in bovenaanzicht zonder schaalfactor en de zichtvensters worden aangemaakt in Paper Space lay-outs om de verschillende aanzichten en schalen te laten zien. Presentatielagen zouden er over het algemeen moeten uitzien of ze worden afgedrukt zoals verwacht (hoewel zonder rendermethode als gevolg van bugs in AutoCAD™), maar in de ene Model Space kunnen er veel overlappende objecten zitten en daardoor is Model Space misschien niet zo bruikbaar. Er is een optie om de geselecteerde presentatielagen te exporteren als afzonderlijke DXF/DWG-bestanden. Daarnaast is er ook een optie om zichtvensters van presentatielagen te exporteren als 2D-afbeeldingen in Model Space (elke laag als een afzonderlijk bestand). Aangezien AutoCAD™ slechts één Model Space heeft en geen hybride 2D/3D-objecten, is het soms nodig in Vectorworks de ontwerplagen als één of meer blocks te exporteren met bijzondere DXF layernamen om de zichtbaarheid van het block te regelen. Zo kan je bijvoorbeeld een ontwerplaag met de naam ‘Fundering’ exporteren als blocks met de naam ‘Fundering (2D)’ en ‘Fundering (3D)’, met bijbehorende DXF-layers met de naam ‘_Fundering (2D)’ en ‘_Fundering (3D)’. De blocks worden in Model Space ingevoegd en toegewezen aan die DXF layers. Zichtvensters die de 2D- of de 3D-objecten moeten verbergen, zullen de juiste DXF layer bevriezen of ontdooien. Wanneer je presentatielagen exporteert, optimaliseert Vectorworks de omzetting om het uiterlijk van de presentatielagen te behouden, ten koste van de mogelijke toevoeging van complexiteit en een verminderd gemak van het bewerken van items in Model Space. Om de complexiteit te minimaliseren, exporteer je de presentatielagen die niet gekoppeld zijn aan ontwerplagen als aparte bestanden of beperk je de tekening tot één ontwerplaag in Vectorworks. |
Heb je niet gevonden wat je zocht? Stel je vraag aan Dex, onze virtuele assistent.