Texturen projecteren en toekennen

Texturen kan je toekennen aan een geselecteerd object, aan meerdere objecten via een klasse, of aan een materiaal (en dus aan objecten die dat materiaal gebruiken). Het uitzicht van een textuur wordt mee bepaald door de vorm van het object waarop de textuur is aangebracht en de manier waarop die wordt geprojecteerd. Verschillende soorten objecten zullen dus een verschillende projectie vereisen.

2D-objecten kunnen geen textuur krijgen. Wanneer je tracht om een textuur aan een 2D-object toe te kennen, verschijnt in het tabblad ‘Rendering’ van het Infopalet de melding “Textuur aanbrengen niet mogelijk.”

Er zijn verschillende manieren om texturen te projecteren en toe te kennen afhankelijk van het objecttype en of je de textuur algemeen of alleen op specifieke vlakken of delen wilt toepassen. 

Textuurbeelden zijn speciale texturen die over andere texturen aangebracht worden. Je kan textuurbeelden creëren op basis van geïmporteerde afbeeldingen of op basis van bestaande textuurhulpbronnen. Textuurbeeld pas je toe via het tabblad Rendering van het Infopalet (zie Textuurbeelden creëren).

Texturen toekennen aan 3D objecten

Je kan texturen toekennen aan 3D-objecten, zoals volumes, NURBS-oppervlakken, draadwerken, 3D-polygonen, enz. Ga als volgt te werk:

Pas een textuur rechtstreeks toe op een geldig object of op specifieke vlakken van een geldig object met het gereedschap Textuur (zie Applying textures to objects and faces using the Texture tool).

Pas een textuur rechtstreeks toe op een geldig object of op specifieke vlakken van een geldig object door een textuur via het Hulpbronnenbeheer toe te passen. Selecteer het object en klik met de rechtermuisknop op de hulpbron. Selecteer vervolgens het commando Gebruik in het contextmenu.

Sleep een textuur uit het Hulpbronnenbeheer naar een object. Om de textuur op een specifiek vlak toe te passen, druk je op de ctrl-toets (Windows) of de cmd-toets (Mac) terwijl je de textuur naar het vlak sleept. Om eenzelfde textuur op meerdere vlakken te vervangen door een nieuwe, druk je op Ctrl+Shift (Windows) of Cmd+Shift (Mac) terwijl je de nieuwe textuur naar één van de te wijzigen vlakken sleept.

Schakel de objectbewerkmodus in om een textuur toe te passen op een geldig object of vlak dat deel uitmaakt van een 3D-symbool (zie Texturen toekennen aan symbolen).

Gebruik het gereedschap Textuur om een textuur toe te passen op alle geldige objecten in een groep (zie Applying textures to objects and faces using the Texture tool). Om een textuur alleen op sommige geldige objecten in een groep of op individuele vlakken van geldige objecten in de groep toe te passen, schakel je de bewerkmodus in en vervolgens gebruik je het gereedschap Textuur (zie De objectbewerkmodus).

Vervang de textuur van een aangeklikt object of objectvlak via het tabblad Rendering van het Infopalet (zie Objecttexturen beheren vanuit het infopalet en Texturen op 3D-objecten).

Je kan het Infopalet niet gebruiken om texturen toe te passen op vlakken die nog geen textuur hebben. Pas eerst texturen toe op vlakken met het gereedschap Textuur. Zodra de vlakken een textuur hebben verschijnen ze in de textuurbrowser, waar je ze kunt bewerken.

Om een textuur aan een object toe te kennen via klasse: zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse.

Ken een textuur toe aan een materiaal-hulpbron; de textuur zal worden toegepast op alle objecten met een materiaal (zie Materialen creëren).

Texturen toekennen aan muuropeningen

Om texturen toe te passen op objecten met componenten, zoals muren, daken, platen en verhardingen, ga je als volgt te werk:

Pas een textuur toe bij het definiëren van de componenten (Design Suite product vereist). Lees de help voor meer informatie over het creëren van deze objecten. Deze texturen kunnen geraadpleegd en soms bewerkt worden op het tabblad Rendering van het infopalet. 

Pas op het tabblad Rendering van het infopalet een textuur toe op de componenten of onderdelen van muren met of zonder stijl, platen, dakvlakken en daken, en van andere objecten waarvan de componenten zijn ingesteld per invoeging; zie  Objecttexturen beheren vanuit het infopalet en Texturen op objecten met componenten.

Pas een textuur toe op componenten of onderdelen van muren, platen, dakvlakken en daken met het Textuur gereedschap of door een textuur uit het Hulpbronnenbeheer naar het object te slepen. Deze methoden vereisen extra instellingen voor precieze toepassing; zie Texturen toepassen op muren, platen en daken.

Texturen kunnen ook worden toegepast op andere objecten met componenten, zoals verhardingen, met behulp van het Textuurgereedschap en slepen vanuit het hulpbronnenbeheer, maar ze kunnen niet worden toegepast op afzonderlijke onderdelen of componenten.

Om een textuur aan een object toe te kennen via klasse: zie Concept: Texturen toepassen volgens klasse.

Ken een textuur toe aan een materiaal-hulpbron; de textuur zal worden toegepast op alle objecten met een materiaal (zie Materialen gebruiken). De textuur van het materiaal kan worden overschreven voor individuele objecten en componenten die het materiaal gebruiken. Lees de help voor meer informatie over het creëren van componenten en Objecttexturen beheren vanuit het infopalet.

Texturen op objecten projecteren

Wanneer je een geschikt object selecteert, vind je in het tabblad ‘Rendering’ van het Infopalet een overzicht van de toegepaste texturen en de nodige parameters om een textuur te wijzigen en het projectietype aan te passen om verschillende visuele effecten te bekomen. Zie Objecttexturen beheren vanuit het infopalet

Voor sommige projectietypes kan je met het gereedschap Bewerk projectie de projectie rechtstreeks bewerken (zie Het gereedschap Bewerk projectie).

Concept: Projectie en richting van texturen

Heb je niet gevonden wat je zocht? Stel je vraag aan Dex, onze virtuele assistent.